Stoppen met interlandelijke adoptie is overwinning moreel absolutisme

Tegenstanders van interlandelijke adoptie streven naar morele zuiverheid. Als je interlandelijke adoptie verbiedt kan er ook nooit wat fout gaan.  Filosoof Anders Schinkel verwijt de tegenstanders simplisme, dat ten koste gaat van kwetsbare kinderen.

Omdat ik zelf een kind geadopteerd heb uit Taiwan, heb ik lang geaarzeld of ik me in het publieke debat over interlandelijke adoptie zou mengen. Tegenstanders van interlandelijke adoptie zouden mijn inbreng gemakkelijk terzijde kunnen schuiven als bevooroordeeld, of als een poging om mijzelf vrij te pleiten.

Een andere overweging was dat ik geen zin heb in vervelende reacties op mijn privéleven en dat van mijn gezin. Ik kan alleen maar zeggen dat het niet per se zo werkt dat een kinderwens je opvattingen bepaalt. Voor ons was de morele aanvaardbaarheid van onze voorgenomen adoptie –én van het principe van interlandelijke adoptie als zodanig – een noodzakelijke voorwaarde om ermee door te gaan.

Mijn betrokkenheid bij de kwestie is zowel persoonlijk als professioneel

Omdat de Tweede Kamer de minister heeft verzocht met een plan te komen om interlandelijke adoptie volledig af te bouwen, wil ik desondanks reageren. Mijn betrokkenheid bij de kwestie is zowel persoonlijk als professioneel. Ik ben als filosoof verbonden aan de afdeling pedagogische wetenschappen van de faculteit der gedrags- en bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit. Ik doceer daar onder meer het vak pedagogische ethiek, Daar heb ik interlandelijke adoptie meerdere keren aan bod laten komen. Of die moreel gezien te rechtvaardigen is, is voor mij dus zowel persoonlijk als beroepsmatig van belang.

Micro- en macro-argumenten

Ongeveer een maand nadat mijn vrouw en ik ons inschreven bij de Stichting adoptievoorzieningen verscheen in oktober 2016 het advies Bezinning op Interlandelijke Adoptie van de Raad voor strafrechttoezicht en jeugdbescherming (RSJ). Het zette argumenten vóór en tegen adoptie helder op een rij. Daarbij onderscheid makend tussen argumenten op micro-niveau (bijvoorbeeld: het is veel beter voor een kind om in een gezin op te groeien dan in een tehuis) en argumenten op macroniveau (bijvoorbeeld: de vraag naar adoptiekinderen creëert het aanbod).

De RSJ merkte op dat tegenover sterke argumenten voor interlandelijke adoptie op microniveau vooral sterke argumenten tegen interlandelijke adoptie op macroniveau staan. En de laatstgenoemde moesten volgens de raad zwaarder wegen, omdat de overheid niet alleen verantwoordelijkheid draagt voor individuele kinderen op dit moment, maar voor de hele doelgroep. Dat betekende aldus de RSJ dat interlandelijke adoptie plaats moest maken voor ‘het op- en uitbouwen van het jeugdbeschermingssysteem in het land van herkomst.’ Dat is precies waar de Tweede Kamer, aangevoerd door Michiel van Nispen (SP) voor pleit.

Voor die kinderen is interlandelijke adoptie de beste (overgebleven) optie

Wat opmerkelijk is aan zowel het advies van de RSJ als de Kamermotie is dat men geen mogelijkheid ziet of wil zien om recht te doen aan zowel de valide micro-argumenten als de valide macro-argumenten. Het belangrijke argument bijvoorbeeld dat er in onze niet-ideale wereld kinderen zijn die niet bij hun biologische ouders kunnen opgroeien en voor wie geen adoptiegezin in eigen land kan worden gevonden; voor die kinderen is interlandelijke adoptie de beste (overgebleven) optie. Maar dat wordt dus terzijde geschoven door simpelweg te stellen dat het uiteindelijk om de macro-argumenten draait. Jammer voor die kinderen, maar in de toekomst zullen andere kinderen beter af zijn.

Moreel absolutisme

Zowel de RSJ als de tegenstanders van interlandelijke adoptie wijzen zelfs zeer voorwaardelijke, en goed gecontroleerde interlandelijke adoptie van de hand. Ook als die gepaard gaat met verbetering van lokale jeugdbescherming met het oog op minimalisering van het aantal buitenlandse adopties. De argumenten voor dit radicale standpunt zijn zwak.

De RSJ leunt zwaar op het empirische argument dat interlandelijke adoptie een aanzuigende werking heeft op het aanbod van kinderen ter adoptie, en dat het een belemmering vormt voor de lokale jeugdbescherming. In De Volkskrant van december 2016 veegden Femmie Juffer en Rien van Ijzendoorn al de vloer aan met deze argumentatie.

De RSJ kan haar claims op geen enkele manier kwantitatief onderbouwen. Vergelijking van het aantal geadopteerden met het aantal kinderen in tehuizen maakt duidelijk dat de geadopteerden een druppel op een gloeiende plaat vormen. Dat wil niet zeggen dat een aanzuigend effect zich nooit ergens heeft voorgedaan - denk aan China bijvoorbeeld - maar het is onwaarschijnlijk dat dit in de huidige adoptiepraktijk een algemeen verschijnsel is.

Een terugkerend argument in de recentere discussies is dat ‘de kans op misstanden altijd zal blijven bestaan’ als we interlandelijke adoptie blijven toestaan. In hun streven naar morele zuiverheid komen tegenstanders van interlandelijke adoptie uit bij zoiets als: ‘laten we het maar niet doen, dan weten we zeker dat we niets verkeerd doen.’

Interlandelijke adoptie kan kennelijk alleen volledig acceptabel zijn of volledig onacceptabel

Dit is zwart-witdenken en moreel absolutisme. Interlandelijke adoptie kan kennelijk alleen volledig acceptabel zijn of volledig onacceptabel. Het redelijke en realistische standpunt in een niet-ideale wereld is echter dat we het aantal gevallen waar interlandelijke adoptie als kinderbeschermingsmaatregel nodig en wenselijk is naar nul moeten proberen terug te brengen, maar dat we zolang dat aantal hoger dan nul is de kinderen in kwestie niet in de steek mogen laten.

In de weg?

Het antwoord van tegenstanders op het bovenstaande punt zal vermoedelijk zijn dat interlandelijke adoptie zelf een niet-ideale situatie creëert of in stand houdt. Maar het is volkomen naïef om te denken dat elk systeem van interlandelijke adoptie zulke effecten zou hebben en dat zo’n systeem daarom zelf een op dit punt ideale wereld in de weg staat. Empirisch gezien houdt dit argument gewoon geen stand.

In landen die hun zaken goed op orde hebben is deze arrogantie vanzelfsprekend opgemerkt

Merk ook de arrogantie op waarmee de tegenstanders van interlandelijke adoptie over de jeugdbescherming in andere landen denken. De eerste aanname is dat die per definitie tekortschiet in landen van waaruit geadopteerd wordt; de tweede aanname is dat wij die landen wel even kunnen helpen de jeugdbescherming op poten te zetten.

In landen die hun zaken goed op orde hebben (zie het rapport van de commissie Joustra uit 2021) is deze arrogantie vanzelfsprekend opgemerkt. Opeens besluit Nederland eenzijdig dat ook wat die landen naar eer en geweten doen moreel gezien niet door de beugel kan. De Verlichting komt – opnieuw – uit Europa.

De werkelijkheid is dat landen die adoptie goed organiseren en controleren al langer streven naar minimalisering van het aantal kinderen dat interlandelijk ter adoptie moet worden opgegeven. De kinderrechten- en kinderwelzijnsorganisatie CWLF die onze adoptie van Taiwanese zijde organiseerde, is hiervan een goed voorbeeld. Interlandelijke adoptie is voor hen een last resort, iets waartoe wordt overgegaan als alle andere opties afgevallen zijn. Precies zoals het volgens het Haags Adoptieverdrag hoort. Het wegvallen van deze mogelijkheid zou niet op magische wijze en op afzienbare termijn leiden tot adoptie van alle betrokken kinderen in eigen land, maar gewoon tot meer kinderen die niet in een gezin kunnen opgroeien, met alle negatieve gevolgen van dien.

Maar Nederland kan zijn handen dan wel in onschuld wassen. Want als er dan ergens een adoptie verkeerd gaat, ligt het in ieder geval niet aan ons.

Veranderingen

Vooral in de afgelopen twintig jaar is het aantal uit het buitenland geadopteerden enorm afgenomen. Het aantal geplaatste kinderen nam af van 1185 in 2005 tot 304 in 2015 in 2021 waren het er nog maar 77.

Tegelijk ging het meer en meer om kinderen met een special need, een bijzondere zorgbehoefte. In 2011 betrof dit al 50 procent van de kinderen, in 2021 ging het om 95 procent. Een belangrijke verklaring voor beide ontwikkelingen, die een wereldwijde trend weerspiegelen, is dat steeds meer kinderen in eigen land geadopteerd werden. Alleen kinderen die daar niet geplaatst konden worden, kwamen in aanmerking voor interlandelijke adoptie, zoals het subsidiariteitsbeginsel vereist. Daarnaast heeft de Nederlandse overheid de adoptierelatie met Congo in 2016 opgeschort, en in 2020 met China.

Terecht kregen geadopteerden zelf een stem, de kans hun verhaal te doen

Terwijl de interlandelijke adoptiepraktijk steeds meer het principe van subsidiariteit benaderde, ontwikkelde het discours zich opmerkelijk genoeg de andere kant op, naar een steeds negatievere benadering van adoptie van kinderen uit het buitenland. Tot op zekere hoogte is dit begrijpelijk: steeds meer adoptieschandalen uit de periode van vóór het Haags Adoptieverdrag kwamen naar buiten. Tegelijk werd duidelijk dat adoptie vanuit sommige landen ook daarna nog regelmatig op onrechtmatige en moreel verwerpelijke manieren is verlopen. Terecht kregen geadopteerden zelf een stem, de kans hun verhaal te doen.

We hebben de afgelopen jaren vele aangrijpende persoonlijke verhalen kunnen lezen; maar zoals Jurrijn Tack, zelf geadopteerd, opmerkt in NRC (20-04-2024), hebben interlandelijk geadopteerden die niet op zoek zijn naar hun biologische familie nauwelijks een stem. Elk verhaal over adoptie in de media, of het nu van een geadopteerde zelf kwam of van een deskundige, werd een negatief verhaal.

Waar na verschijning van het RSJ-advies in 2016 nog ruimte was voor een geadopteerde om een tegengeluid te geven, lijkt dit de laatste jaren onmogelijk te zijn geworden. In De Volkskrant van 2 december 2016 uitte Wen Xin van der Linden haar verbazing over het gewicht dat in het rapport wordt toegekend aan het recht op te groeien in het herkomstland; alsof dat het enige kinderrecht is, en een kind niet ook een recht heeft op een veilig thuis en een liefdevolle familie.

Dat de verhalen van problematische adopties van volwassenen komen en dus per definitie niets kunnen zeggen over de huidige adoptiepraktijk, lijkt er niet toe te doen. In ieder geval hebben ze ongetwijfeld bijgedragen aan de kentering in het denken over de vraag of Nederland interlandelijke adoptie mogelijk moet houden of niet.

Eenzijdig

Tegenstanders leggen de morele en juridische lat voor interlandelijke adoptie absurd hoog. Ik noemde het argument al dat ‘de kans op misstanden altijd zal blijven bestaan.’ Maar waarom wordt deze vraag niet ook gesteld over adoptie binnen Nederland? Heeft men zoveel vertrouwen in ons land dat men denkt dat misstanden hier uitgesloten zijn?

Even opmerkelijk is de simplistische manier waarop gedacht wordt over rijke en arme landen. Ik ben herhaaldelijk het argument tegengekomen dat we uit rijke landen, zoals Taiwan, niet meer hoeven te adopteren. De aanname lijkt te zijn dat arme landen de jeugdbescherming niet op orde hebben, en rijke landen wel. Alsof de mogelijkheid kinderen in eigen land te plaatsen alleen maar een geldkwestie is.

Ik heb nog nooit een opiniestuk gezien waarin emigratie door gezinnen geproblematiseerd werd

Opvallend is verder het gewicht dat wordt toegekend aan het opgroeien in het land van herkomst en de psychische en identiteitsproblemen die voort kunnen komen uit het opgroeien in een ander land. Zulke problemen kunnen zich zeker voordoen, in het bijzonder als je bijvoorbeeld als gekleurd kind opgroeit in een witte omgeving. Maar ook hier is de absoluutheid waarmee het principe in deze context gehanteerd wordt opmerkelijk. Ik heb nog nooit een opiniestuk gezien waarin emigratie door gezinnen geproblematiseerd werd. Als biologische ouders hun kinderen meenemen naar een ander deel van de wereld, is dit kennelijk geen probleem.

De problematisering van door interlandelijke adoptie ontstane samengestelde gezinnen is ook wonderlijk omdat we in een tijd leven waarin steeds meer gezinsvormen mogelijk zijn. Vrijwel niemand kijkt nog op van multi-etnische, multiculturele, homoseksuele, of drie- of vieroudergezinnen. Maar als het interlandelijke adoptie betreft, is eigen etniciteit, eigen cultuur, eigen land opeens de norm. Die discrepantie vind ik moeilijk te begrijpen.

Waarom moeten zulke vragen en de zoektocht naar biologische ouders geproblematiseerd worden?

Ja, er kunnen zich identiteitsvragen voordoen. Dat is niet uniek voor geadopteerden, maar bij hen hebben ze een extra dimensie. Waarom moeten zulke vragen en de zoektocht naar biologische ouders geproblematiseerd worden? René Hoksbergen in het NRC van 1 april 2024 zegt bijvoorbeeld: ‘Bijna alle geadopteerde kinderen zoeken op een bepaald moment naar hun biologische familie.’ De suggestie is dat dit een indicatie is dat interlandelijke adoptie problematisch is.

Maar waarom zou je dit zo zien? Het is volkomen begrijpelijk dat geadopteerde kinderen geïnteresseerd zijn in hun biologische ouders. Dat hoeft geen probleem te zijn. Zeker niet in die gevallen waarin de biologische ouders bekend zijn. Veel hangt af van hoe je als adoptieouders, maar ook als samenleving ermee omgaat.

Besluit

Er zijn geen overtuigende argumenten om interlandelijke adoptie onmogelijk te maken. De wens dit te doen, getuigt van moreel absolutisme, een onvermogen of onwil om de complexiteit en nuances van de kwestie te zien. De meerderheid van de Nederlanders staat er anders in. Volgens CBS-onderzoek uit 2021 is bijna 70 procent van de niet-geadopteerden én de geadopteerden het eens of helemaal eens met de stelling dat interlandelijke adoptie mogelijk moet blijven. De meerderheid heeft niet altijd gelijk, maar in dit geval zou het de tegenstanders van interlandelijke adoptie toch te denken moeten geven.

 Anders Schinkel is filosoof. Hij is universitair docent aan de afdeling pedagogische wetenschappen van de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit

 

Foto: nik_donna (Flickr Creative Commons)

Dit artikel is 1520 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (1)

  1. Ik heb van mijn kant lang geaarzeld voordat ik reageer op dit artikel. Ik vind het lastig omdat ik snel Anders Schinkel van een moreel onaanvaardbaar standpunt zou betichten. Maar omdat hij tegenstanders moreel absolutisme verwijt reageer ik uiteindelijk toch. Wie kaatst mag de bal verwachten.
    Het valt mij op dat Schinkel zich bedient van argumenten die Karl Mannheim ooit kenschetste als zijnde functioneel rationeel. Bijvoorbeeld dat het ook heel goed kan uitpakken en dat de kans op misstanden nooit volledig is uit te sluiten etc. Hij gaat daarbij voorbij aan de substantiele rationaliteit, om in Mannheims termen te blijven. Zijn (micro- en macro-)argumenten bestendigen ongelijkheid. Want interlandelijke adoptie als systeem is alleen mogelijk binnen assymetrische machtsverhoudingen tussen landen. Het is een exclusief ‘voorrecht’ van ouders uit rijke landen.
    Ik moest bij zijn betoog onwillekeurig denken aan de ethische politiek in Nederlands Indie in de eerste helft van de vorige eeuw. Daar is ook veel goeds verricht in onderwijs, zorg voor de lokale bevolking. door integere mensen, maar wel binnen een onwenselijk systeem van (raciale) ongelijkheid.
    Ik stond vroeger positief tegenover interlandelijke adoptie maar ben in de loop der jaren gaan inzien dat dit systeem niet los staat van de koloniale historie. Daarmee diskwalificeer ik niet de persoonlijke motieven van adoptiefouders. Het gaat om een ‘overleefd’ systeem. De trend is inmiddels afgenomen, zoals Schinkel beschrijft en kan net zo goed geheel stoppen. Zonder ’tegenstanders uit te maken voor moreel absolutisten.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *